Zet All the Light We Cannot See op op Netflix en je denkt ongetwijfeld meteen: dit moet wel gebaseerd zijn op een waargebeurd verhaal. Zo makkelijk steekt het echter niet in elkaar, want de serie neemt je weliswaar mee naar de Tweede Wereldoorlog, die echt gebeurd is, maar er is wel een grote ‘maar’. Welke? Dat lees je in dit artikel!
All the Light We Cannot See
In All the Light We Cannot See, met Mark Ruffalo en Hugh Laurie, staat Marie-Laurie centraal. Ze is blind en woont met haar vader in Parijs, vlak naast het Natuurhistorisch Museum, waar ‘papa’ werkzaam is als curator. Als ze twaalf is bezetten de nazi’s Parijs en vluchten vader en dochter naar Saint-Malo in Bretagne. Ze dragen echter een ‘klein’ geheimpje met zich mee: ze hebben de grootste en meest waardevolle schat van het museum meegenomen. Op datzelfde moment belandt de Duitse Werner Pfennig, die opgegroeid is in een Duits mijnstadje met zijn zusje Jutta, bij de Hitlerjugend. Hij wordt naar het front gestuurd en komt via Rusland terecht in Saint-Malo, waar de verhalen elkaar raken.
Waargebeurd of fictie?
Dan de hamvraag: is het verhaal van All the Light We Cannot See nou waargebeurd of juist fictie? Het antwoord is eigenlijk: beide. Eigenlijk is de Netflix-serie gebaseerd op een (steengoed) boek van Anthony Doerr, dat dezelfde titel draagt (in het Nederlands: Als je het licht niet kunt zien). Hij heeft het verhaal van All the Light We Cannot See bedacht: we hebben het hier dus over historische fictie. Maar die benaming zegt het al, het gaat om fictie die in een historisch perspectief is geplaatst. Het achterliggende verhaal, de setting en dergelijke, is dus wél waargebeurd.
Slag van Saint-Malo
De belangrijkste gebeurtenis in All the Light We Cannot See is toch wel ‘The Battle of Saint-Malo’, de Slag van Saint-Malo dus. In ons land is die veldslag in de Tweede Wereldoorlog altijd een beetje onderbelicht gebleven, maar het Bretonse dorpje Saint-Malo speelde wel degelijk een grote rol in de strijd tegen de nazi’s na D-day. Saint-Malo en het nabijgelegen Saint-Servan maakten namelijk onderdeel uit van het Duitse verdediging- en vestingsysteem dat zich van Cancale, aan de westkust van de baai van Mont Saint-Michel, tot aan de monding van de Frémur bij Saint-Briac-sur-Mer, uitstrekte.
Verwoesting Saint-Malo
Cité d’Aleth, een schiereiland, was het middelpunt van deze ‘verdediging’, die een aantal steunpunten had: het kleine rotseiland Grand Bé, ruim 300 meter ten noordwesten van de Tour Bidouane, het circa 3,5 kilometer verder ten noordwesten gelegen eiland Cézembre, en de Pointe de la Varde. Op 6 juni 1944 landden de geallieerden in Normandië, waarna het oude gedeelte van Saint-Malo, de zogenaamde Intra-Muros, voor meer dan 80 procent verwoest werd. Na de oorlog werd het weer opgebouwd in de oorspronkelijke 18e-eeuwse stijl.